Vormgeving bestanden

Navigation:  Beheerprogramma > Systeembeheer >

Vormgeving bestanden

Previous pageReturn to chapter overviewNext page

In dit menu bepaalt u welke kenmerken in een Gegevenstabel worden opgenomen. Ieder kenmerktype heeft zijn eigen opties. Deze staan beschreven bij Kenmerktypen. De kenmerken die u toevoegt bepalen, samen met de standaard-kenmerken van een tabel, de vormgeving van het Invoerscherm.

Iedere tabel bestaat uit een aantal vaste kenmerken en een aantal optionele, door de gebruiker te definiëren, kenmerken. De vaste kenmerken kunnen wel gewijzigd, maar niet gewist worden. Ook bepaalt u hier in welke volgorde deze kenmerken in het invoerscherm verschijnen en kunt u voor de tabel  eventueel het invoerscherm onderverdelen in twee of meerdere tabbladen.

 

Locatie

Om een tabel vorm te geven kiest u: Systeembeheer > Vormgeving bestanden

Vervolgens kiest u de tabel waar u kenmerken aan wilt toevoegen, aanpassen of verwijderen.

 

 

Het aanpassen, toevoegen of verwijderen van een kenmerk verloopt in een aantal stappen:

1)   U kiest de tabel waar u een of meerdere kenmerken aan wilt  toevoegen, verwijderen of van wilt aanpassen.

2)   U kiest of u een kenmerk wilt aanpassen, toevoegen of verwijderen.

 

Definitie tabbladenWissen kenmerkenToevoegen kenmerkenAanpassen kenmerken

 

3a) Kiest u voor de optie Aanpassen kenmerken dan verschijnt een overzicht van alle kenmerken in deze tabel, aangegeven door het enkelvoud van dat kenmerk. Kies het kenmerk dat u wilt wijzigen.

3b) Kiest u voor de optie Toevoegen kenmerken dan verschijnt een overzicht van alle Kenmerkentypen.

3c) Kiest u voor de optie Wissen kenmerken dan verschijnt een overzicht van alle optionele kenmerken in deze tabel, aangegeven door de het Enkelvoud van dat kenmerk. Kies het kenmerk dat u wilt wissen.

3d) kiest u voor de optie Definitie tabbladen dan verschijnt de "Wizard tabblad inrichting" en helpt u met het verdelen van de kenmerken over twee of meerdere tabbladen.

 

Wanneer u meerdere gegevenssets beheert met verschillende beheerprogramma's, kan het wenselijk zijn de locatiecodering te standaardiseren. Met GB Centraal heeft u de mogelijkheid de twee hoogste niveaus van de locatiecodering te beheren. Deze twee locatiecodeniveaus kunnen binnen iedere beheermodule een andere naam hebben en worden daarom binnen GB Centraal met de algemene termen "Kaarten" en "Vakken" aangeduid. Het gebruiken van een gestandaardiseerde locatiecodering is met name handig bij het nieuw inrichten van een nieuw beheersysteem. De locatiecodering kan overgenomen worden uit de Basisadministratie Adressen en Gebouwen.

 

Elk onderdeel (niveau) van de locatiecodering bestaat minimaal uit een Code en een Omschrijving. Met deze functiegroep kunt u deze velden aanpassen en beheerkenmerken toevoegen aan de gedeelde locatiecodering.

 

Let Op! Voordat u het inventarismenu gaat aanpassen, is het verstandig een reservekopie van de gegevens te maken.
Wanneer er tijdens het aanpassen van de vormgeving iets fout gaat (stroomstoring, netwerkstoring) worden de bestanden onbruikbaar. U kunt bij Instellingen aangeven dat dit automatisch moet gebeuren.

 

Let Op! Het wordt ten sterkste afgeraden om het &-teken te gebruiken in de vormgeving van een kenmerk.